De openbare ruimte barst van de beelden (aantrekkelijk, vulgair, curieus, saai) en wordt overspoeld met teksten (boute uitspraken, bijtende beweringen, bezwerende vermaningen, futiliteiten) die voorbijgangers al dan niet vrijwillig veranderen in een geboeid publiek. Wat komt er vóór de boodschap? Een schets wellicht, een gedachteloze krabbel zelfs – het kraspatroon van de pen die je even uitprobeert voordat je begint aan een bevlogen kattebelletje aan jezelf of een onderkoelde memo aan collega’s op kantoor. Het zou zomaar kunnen dat zelfs CEO’s een handvol sterren of een visgraatpatroon in de kantlijn van hun blocnote hebben staan. Zulke maaksels worden gezien als een eigenaardigheidje, hooguit misschien als bijzaak waar psychologen een vluchtige blik op werpen terwijl ze zich verdiepen in de kluwen van je meer in het oog springende problemen.
Voor de Nederlandse kunstenaar Lily van der Stokker vormen deze maaksels – het ‘visuele afval’ van de wereld, zoals ze het zelf noemt – het onderwerp van haar werk. Er is in het verleden al veel geschreven in een poging te doorgronden waar abstracte kunst over ‘ging’: wat als het allemaal frivool was? Van der Stokker, bekend om haar grote wandschilderingen, murals en beelden die vaak als schattig of meisjesachtig worden beschouwd, durft met haar werk te suggereren dat pastelroze wolken en boterbloemgele spetters – altijd volgens een strikt ontwerp en met de grootste zorg verwezenlijkt door een bekwaam team – radicale opvolgers zijn van de bejubelde druppeltechniek en wilde penseelstreken waar mannelijke schilders in de twintigste eeuw om werden aanbeden. Alles draait daarbij om de krabbel (of het gebaar, zoals het in de moderne kunst bij voorkeur wordt genoemd) als basis voor een beeldtaal.
Van der Stokker is geïnteresseerd in ‘niks’. In de zen-schoonheid ervan. Je zou het haar primaire medium kunnen noemen, met het schilderen of krabbelen als visualisatie van niks, of van wat je geen tweede blik waardig zou keuren totdat zij het je toont als iets wat gezien mag worden. Ze verandert het vermoeden dat de kunstenaar niks uitvoert en niks te bieden heeft in wat ze ‘het schandaal van moeiteloos niks schilderen’ noemt. Hier is dan haar Nothing Wall, waarin iedereen iets, wat dan ook, of juist helemaal niks kan zien na hem te hebben aanschouwd.
Kunst in de publieke ruimte is bedoeld als maatschappelijk goed, maar kan ook opdringerig of zelfs hinderlijk zijn. Iemand, en waarschijnlijk niet jij die langs deze wand loopt, heeft besloten dat deze hier een tijdje dient te staan. Soms worden zulke wanden beschilderd door schoolkinderen. Met beeldende kunst in de publieke ruimte kan worden geprobeerd een onderwerp of actuele kwestie bespreekbaar te maken, misschien zelfs een probleem op te lossen. Lily van der Stokker vindt het prima als je denkt dat dit gedachteloze krabbels zijn, slordig en rommelig, inhoudsloos of zelfs waardeloos. Maar aan de andere kant: wat is waardevol? Misschien wel dat iets je ertoe aanzet om je dat überhaupt af te vragen. En dan zou het zomaar kunnen dat je, net als de kunstenaar, een stuk schrijfgerei uit die oude mok vol potloden en balpennen pakt en probeert zelf iets uit te tekenen.